Verhalen

De kwestie Eerdmans, de Botterheer

 

 

 

De melkfabriek van Eerdmans in Rijssen, toentertijd al al Omefa geheten. Later werd het onderdeel van Coberco en is begin deze eeuw weggesaneerd.

 

Dirk Eerdmans, geboren in Bolsward op 17 februari 1882, was de eigenaar van een zuivelfabriek in Rijssen. Aan het eind van de negentiende eeuw was hij begonnen aan de opleiding van beroepsofficier bij het Instructiebataljon in Kampen. Door medische problemen werd hij afgekeurd en zo kwam hij in de zuivel terecht. In Rijssen nam hij in 1906 het kleine vervallen handkracht roomboterfabriekje ‘Salland’ over, dat hij weer nieuw leven inblies. Dit fabriekje was gevestigd aan de weg naar Enter, ongeveer tegenover waar later de Schoolstraat begon. In 1929 liet hij een nieuwe stoomzuivelfabriek bouwen verderop aan de Enterstraat op de hoek van de latere Karel Doormanstraat. Voor de fabriek stond zijn woning, de villa ‘Romsicht’, verwijzend naar zijn Friese roots.

 

Eerdmans had ook veel melkleveranciers in Enter. Toen in Enter omstreeks 1920 de oprichting van een stoomzuivelfabriek mislukte, bleef de daarvoor opgerichte stichting met reeds aangekochte grond zitten. Eerdmans nam de grond over en kreeg daardoor de boeren als klant.

 

De prijs voor de melk die de boeren kregen werd bepaald door het vetgehalte. De boeren kregen iedere week de monsternemer op bezoek die met een klein busje aan een lange steel een monster nam uit de melkbus en dat in een flesje deed. In de fabriek werd het vetgehalte gemeten.

 

Al voor de oorlog waren er klachten van boeren over het lage vetgehalte van hun melk. De weken na hun klacht verbeterde het vetgehalte en verdwenen de klachten. Dan waren er weer anderen die klaagden. Eén boer vertrouwde het zaakje niet. Voordat de monsternemer kwam schepte hij alle room van de melk. Dit had geen enkele invloed op het vetgehalte, zoals bleek bij de afrekening. Hij schakelde daarop de economische controledienst in. Het was inmiddels 1943 en er werd een onderzoek gestart, waarbij zoveel belastende feiten aan het licht kwamen dat tot aanhouding werd besloten van een aantal mensen. De eigenaar, de bedrijfsleider en de secretaresse van de fabriek zouden worden aangehouden. Eerdmans zag de bui hangen en liet zich opnemen in het ziekenhuis in Almelo met medeneming van zeer belastende aantekenboekjes. Maar de bedrijfsleider en de secretaresse belandden in de cel. Nadat gebleken was dat de medische toestand van Eerdmans van dien aard was dat het verdere verblijf in het ziekenhuis niet nodig was, werd hij ook in hechtenis genomen. De aantekenboekjes waren inmiddels ontdekt.

 

Na twee weken hechtenis braken de secretaresse en de bedrijfsleider. Het bleek dat al vanaf 1937 geknoeid werd met het vetgehalte. Er werd een complete dubbele boekhouding bijgehouden. In de oorlogsjaren werd de zwarthandel in room boter zeer lucratief. Van het overschot aan vet werd roomboter gemaakt en buiten de boekhouding om werd die zwart verhandeld en dat was opgelopen tot wel 15.000 kilo volgens de ECD. Dit leverde Eerdmans minstens ƒ130.000,- aan clandestiene inkomsten op. Het vonnis van de rechtbank in Almelo in december 1943 voor Eerdmans was dan ook: acht maanden gevangenis en ƒ80.000,- boete, sluiting van het bedrijf voor drie jaar en het verbod voor vijf jaar op zuivelgebied werkzaam te zijn.

 

In hoger beroep werd de sluiting ongedaan gemaakt en de boete tot ƒ60.000,- beperkt, maar Eerdmans noch zijn zoon mochten drie jaar lang leiding geven aan de fabriek.

 

 

 

Johan Altena

 

 

Eerder gepubliceerd in de Wiezer 2019, week 6