Verhalen

De komst van straatverlichting en elektriciteitsbedrijf in Enter

In februari 1924 werd besloten het dorp Enter aan te sluiten op de Provinciale elektriciteitskabel – die vanuit Rijssen naar Enter was gelegd – en daarmee de plaatselijke elektrische centrale op te heffen. Op 8 juli 1924 was de aansluiting er. Nu konden de aangesloten inwoners in de bebouwde kom van Enter onbeperkt van de verlichting gebruik maken (maar de meter tikte wel!).

 

Ook klompenmakerijen, die krachtstroom nodig hadden, konen nu machinaal gaan produceren. Het duurde nog even voordat alle straatlantaarns waren aangesloten op het elektrisch net maar het was  duidelijk dat de baan van lantaarnopsteker Koenderink verdween. Ook voor de machinist Klein Nagelvoort werd vervangend werk gezocht. Nu Enter was aangesloten op het provinciale net werd ook begonnen met de elektrificatie van het buitengebied. De buurtschappen Bullenaarshoek, Kramersveld, Waterhoek en de Kunstweg naar Rijssen met de Eschweg waren het eerst aan de beurt.

 

Een minimum van f31,- kostte een aansluiting in deze buurtschappen. In I930 volgden de buurtschappen Schuttenbeldshoek, Kattelaarsdijk en Zuidereind. Honderden lichtpalen verschenen er langs de wegen. Er was nu dan wel elektrisch licht in het buitengebied, maar lantaarnpalen waren er maar sporadisch.   Op kruisingen van zandwegen was om veiligheidsreden meestal wel een lantaarnpaal. Als je op een zaterdagavond even een bezoekje wou brengen aan je buren was het dragen van de bekende “stalluchte” aan te raden.  Mensen in het buitengebied probeerden op allerlei manieren een lantaarnpaal bij hun woning te krijgen.  Wethouders en raadsleden werden benaderd om hun invloed aan te wenden. Tegenwoordig zitten we niet neer om een lantaarnpaal verlegen. Als je het Enterbroek ’s avonds binnenrijdt, rij je een zee van buitenverlichting in.

De Kattelaarsdijk begin jaren dertig van de vorige eeuw. Nog niet verhard, maar de elektriciteit is net aangelegd. De man op de wagen is Jan ten Kartelaar. De fot is genomen bij de brug over de Entergraven.

 

Andere nutsvoorzieningen zoals waterleiding, riolering en telefoonaansluiting waren veel eerder in de bebouwde kom, dan in het buitengebied. Voor mijn vader die sinds 1936 een handel had in meel,  graan- en kunstmest aan de Achteresweg was een telefoonaansluiting van levensbelang. Elke keer dat een aanvraag werd gedaan bij het telefoondistrict Hengelo, was de reactie dat ons adres een onrendabel gebied was. Met andere woorden er waren niet voldoende aanvragen voor een aansluiting. In I953 kregen we eindelijk een aansluiting. Daarvoor kwamen er nieuwe, kortere telefoonpalen, waartussen de draden gespannen werden. Híer stond geen stroom op, zodat er geen risico’s waren met aanraking.

 

In 1950 kwam er riolering in Enter en de gemeenteraad vroeg, nu er toch sleuven in de Dorpsstraat lagen, of er niet gelijk een waterleiding aangelegd kon worden. De betaalbaarheid van deze voorzieningen hing af van de hoeveelheid aansluitingen die gemaakt konden worden. Verplichte aansluiting was de enige oplossing en de gemeenteraad besloot hiertoe.  Voor het buitengebied duurde het nog vijftien jaar voor er waterleiding kwam en voor de drukriolering nog langer.  Wierden was in 1898 al aangesloten op de drinkwaterleiding van Almelo. De kwetsbaarheid van de bovengrondse leidingen (bij ons aan de Achteresweg viel bij een onweersbui standaard de stroom uit) was aanleiding alle kabels ondergronds te maken- Een gigantische operatie. Een wirwar van kabels ligt er tegenwoordig langs alle wegen. Niemand had in 1920 ook maar bij benadering een schets van de huidige werkelijkheid kunnen geven.

 

 

Johan Altena

 

Eerder gepubliceerd in de Wiezer 2020 nr 01